Stichting Jules De Bruycker
HOME - BIOGRAFIE - DE VERZAMELING - ANDERE VERZAMELINGEN- BELANGRIJKE VERKOPEN - MUSEA - CONTACT
ACCUEIL - BIOGRAPHIE - COLLECTION - AUTRES COLLECTIONS - VENTES IMPORTANTES - MUSEE - CONTACT
HOME - BIOGRAPHY - COLLECTION - OTHER COLLECTIONS - IMPORTANT SALES - MUSEUM - CONTACT

 

Biografie / Biographie / Biography

Jules De Bruycker werd op 29 maart 1870 geboren in de Jan Breydelstraat te Gent, in de schaduw van het Gravensteen, het Sint-Veerleplein en de Vismarkt.
De dood van zijn vader in 1884 noodzaakte de jonge Jules te gaan werken als hulpstoffeerder. In 1893 trekt hij naar de Academie, en in zijn vrije tijd begint hij te tekenen en te aquarelleren.
Het is pas na de eeuwwisseling dat de eerste beroemde werken ons kunstpatrimonium sieren.
In 1903 exposeert hij voor het eerst in het Driejaarlijks Salon van Gent.
De regering koopt zijn aquarel “Voddenmarkt”.
Hij is 35 als hij in het Museum van Gent de etser Albert Bartsoen ontdekt.
Het ongelooflijke werk begon.
De eerste platen dateren van 1906 maar zijn nog zeer leeg. Werk per werk ziet men de evolutie. De platen worden steeds groter en het etsen neemt het meeste van zijn tijd in beslag. Sommige werken worden rechtstreeks op de plaat gegrift, zonder voorafgaande tekening. Vandaar het bestaan van verschillende platen die het werk in spiegelbeeld weergeven.
In 1913 komen er onder invloed van Prosper Böss een 8-tal olieverfwerken, waaronder het volksfeest aan Sint-Jacobs “De Lochte Genteneers” genoemd.
Had Jules De Bruycker in deze trend verder gewerkt dan hadden nu slechts enkele bevoorrechten een werk van hem. “De Lochte Genteneers” moet immers niet onderdoen voor de werken van de andere “Moderne Meesters”.
In 1914 wijkt hij uit naar Londen. Hier leert hij zijn echtgenote Raphaëlle kennen, en ontstaat zijn vriendschap met Peter Bonnel.
Hij tekent en etst er in het atelier van Whistler, maakt er zijn oorlogstekeningen die gekocht worden door de heer De Graaff (verzameling De Graaff-Bachienne) en wordt bevriend met Brangwijn.
In 1919 vindt hij zijn Gent terug, maar zijn stijl is nu niet meer dezelfde als voor de oorlog, alles wordt meer veredeld.
Onder invloed van zijn echtgenote maakt hij ook enkele korte trips naar Frankrijk, voornamelijk naar Parijs. Hier gaat zijn interesse vooral naar de oudste brug van de stad “Le Pont Neuf”. Te Bourges, Rouen en Amiens inspireert het stenen kantwerk van de kathedralen hem tot het maken van enkele schitterende werken.
In 1927 kent de Belgische regering hem de grote Prijs voor Beeldende Kunst toe.
De lange ziekte en dood van zijn moeder onderbreken zijn carrière. In die periode houdt hij zich schuil in zijn atelier, waar hij tal van werken etst van vroegere tekeningen, vooral de Sint-Niklaaskerk, zijn obsessie.
In 1932 geeft hij zijn eerste bundel uit: “Sites et Visions de Gand”.
In 1933 verschijnt “l’Oeuvre Gravé” van Jules De Bruycker door Grégoire Le Roy.
Daarna legt hij zich volledig toe op zijn Sint-Niklaaskerk en maakt de prachtigste tekening uit zijn loopbaan.
Vele Gentenaars zijn ervan overtuigd dat de redding van deze vervallen monumentale kerk grotendeels te wijten is aan Jules De Bruycker.
Het etsen wordt om gezondheidsredenen drastisch verminderd. De zuren die gebruikt worden hebben bij de man veel schade aangericht.
In 1940 tekent hij tientallen schetsen vanop het terras van de “ Wilson” te Gent. De beste ervan etst hij en brengt hij uit in een album “Gens de chez nous – 1942”.
Ook werkt hij aan een ander album “Gens pas de chez nous”.
De tekeningen zijn af, zes exemplaren zijn geëtst. Na zijn overlijden op 5 september 1945 geeft zijn weduwe Raphaëlle deze postuum uit.
Enkele dagen voor zijn dood – in het ziekenhuis Toevlucht van Maria aan de Coupure te Gent – komt zijn dochter, zijn beste vriendin, zich tonen in haar bruidsjurk.
Het overlijden van Jules De Bruycker is een zware klap voor de Gentse kunstwereld, die na zijn begrafenis plechtig een stille wandeling maakt door zijn Gent.
Allen herinneren zich de woorden van Frans Heilens:
“Zijn gehechtheid aan zijn geboortegrond stond ongetwijfeld zijn internationale doorbraak in de weg, hij had moeten reizen, deelnemen aan eigentijdse bewegingen, maar Gent weerhield hem volledig…”

John De Bruycker

 

Ten Geleide door Latemse school kenner Piet Boyen ter gelegenheid van de tentoonstelling Jules De Bruycker in Sint Niklaas 26 juni - 5 september 1993

Tegen het einde van de 19e eeuw drijft de liefde voor de natuur, evenals het verlangen naar rust en verdieping velen weg uit de stad naar het platteland. Ook de artistieke kringen van Gent kennen zo’n plotse leegloop. Kunstenaars als George Minne, Valerius De Saedeleer, Karel en Gustave Van de Woestijne en Jules De Praetere trekken naar het naburige Sint- Martens-Latem en zoeken er het leven in authentieke staat, oprecht en oorspronkelijk. Nauw bevriend met hen is Jules De Bruycker, op dat ogenblik nog een eenvoudige behangersgast, later een vermaard etser. Tijdens het fin-de-siècle knoopt hij kameraadschappelijke betrekkingen met de Latem-gangers aan in het Patershol, vroeger monnikenklooster, omstreeks 1900 toevlucht voor ontwortelden en berooide ambachtslui.
Wanneer zijn vrienden-geestverwanten de rust van het platteland opzoeken, blijft Jules De Bruycker zijn geboortestad echter trouw. Hij is een man van de stad en voelt weinig voor een leven op de buiten. Het is juist de “Jan Steen-drastiek” van Gent die zijn belangstelling gaande zal houden.
Het overdrevene, het aangedikte, het brutaal-affirmatieve van woord, gebaar en koppige vertoon zullen hem voor altijd tot voedsel dienen. Onverzadigbaar is zijn behoefte aan observatie, verbazend zijn zin voor werkelijkheid. Op zoek naar motieven neemt hij plaats in de kroeg, in de engelenbak van de schouwburg, in de wachtzaal van het station, hij waart rond in de Vismijn en op de Prondelmarkt. Hij leunt naar buiten uit het dakvenster om met potlood en naald het gedoe van kuipers en steenhouwers vast te houden. In scherpe, soms spottende drift bekijkt hij zo iedere cel van de krioelende bijenkorf van het mensdom.
Als geen ander voelt Jules De Bruycker zich aangetrokken door de puinhopen, niet alleen door wankele, halfsleetse gebouwen, mar ook door de mens in zijn ruïneuze staat. Deze “broeder der armen” voelt zich verbonden met de verworpenen die gebukt gaan onder last, armoede en ouderdom. De schipbreukelingen van de samenleving vormen zijn modellen: arme, uitgemergelde dompelaars, oude lieden van het godshuis, slordige vrouwen en verwaarloosde kinderen, wondere figuren die hokken in vervallen krotten, onbeschaamde viswijven en schraapzuchtige marktgangers met hun smalende blik. Ook de rommelmarkt als de treurige etalage van verwording is een geliefd onderwerp van De Bruycker: vogelkooien, nachtspiegels, oude kachels, sloten zonder sleutel, sleutels zonder slot, schuimspanen en koffieketels, oude prenten en bolhoeden.
Verval en menselijke ellende worden blootgelegd zoals ze zijn, scherp of ingetogen. Het oeuvre van De Bruycker wordt aldus een stil document van ’s mensen aanhoudend en bij voorbaat vruchteloos verzet tegen de ondergang. De bizarre realiteit van het alledaagse Gent wordt met milde spot opgeroepen tegen het decor van een grijs verleden.
Middeleeuwse kathedralen, vervallen torens en afgebrokkelde stadsmuren vormen het toneel voor een wereld, wemelend van menselijke microben, voortgejaagd in een ziekelijke dans. Die wereld wordt geleidelijk bekeken door de telescoop en de microscoop. De aandacht voor het detail staat daarom het gevoel voor grootheid niet in de weg. Hoewel de humor soms bijtend is, overheerst er een lichtheid in de toon. Er is plaats voor barmhartigheid: zelf heeft De Bruycker ooit gezegd: “Mijn ziel schreit, wanneer ik de mensen zo uitbeeld. Ik zie ze zo, want ze zijn zo. Ik heb er medelijden mee, eindeloos medelijden.”
Alleen in zijn oorlogsvisioenen wordt de toon bitser. De Bruycker klaagt de mens aan die zijn medemens lafhartig neermaait in de strijd. Als een zwarte reuzespin slapt Satan wijdbeens over het slagveld; de slechte mare trekt met gekromde rug door Vlaanderen, het uur van de misdaden aantekenend op de wijzerplaat van de tijd; op de nok van een kathedraal gezeten luidt de huiveringwekkende Dood het uur van zijn triomf. Overal die sombere zang van ellende.
Jules De Bruycker heeft geleefd en gewerkt in de meest opwindende fase van de kunstgeschiedenis, in een periode waarin eeuwenoude waarden tuimelend onderingen. Onverdroten is hij zijn eigen gang gegaan, zich in zijn grafische kunt vastklampend aan de traditie, aan Bruegel, Bosch en Dürer. Zijn stijl blijft opzettelijk verwijderd van het klassieke ideaal. Zijn vorm van schoonheid reikt naar die van Dulle Griet, zijn expressie naar de uitdrukkingskracht van de spuwers der kathedralen. Met de trefzekerheid van de lijn diept deze proletariër van het Belfort het karakter uit van het kleine volk. De sociale betrokkenheid van de kunstenaar blijft daarbij steeds primair. In die zin is Jules De Bruycker een kunstenaar die “langs de desolate weg van de meest armzalige menselijkheid” is gestegen naar de verlichte geest van Tijl Uilenspiegel, naar de geest van Bruegel ook, de middeleeuwse voorganger die eveneens zijn volk herhaaldelijk voor schut heeft gezet, maar bovenal hartstochtelijk heeft liefgehad.

Piet Boyens

Hanne Cottyn

 

van Herrewege

 


De echtgenote van Jules De Bruycker


Schilderij van de echtgenote van Jules De Bruycker, geschilderd door Leon De Smet


Jules De Bruycker met zijn echtgenote aan de Kust


Jules De Bruycker voor het raam


Jules De Bruycker aan het werk


Emiel Van Voren in zijn bureel aan de universiteit te Gent.
Hij was de eerste verzamelaar van Jules De Bruycker.


Het gezin Réne Van Herrewege


Facade steen in de woning van R.V.H. Postheernestraat te Gent


Gift van Jules De Bruycker aan de weduwe van Réne Van Herrewege


De lokalen van de stichting in Gent


A. De Bruycker dochter van de kunstenaar in de lokalen van de Stichting.


Jules De Bruycker voor het raam met op achterzijde de Verloren Zoon van Minne


Jules De Bruycker tekenend voor het raam


François De Bruycker, vader van de kunstenaar.

Hieronder, de 3 enige werken welke Jules De Bruycker over zijn familie gemaakt heeft.


Dochter Andrée


Dochter Andrée


De moeder van de kunstenaar.


L. François en zijn dochter, kunstverzamelaar van Jules De Bruycker.


Geboortehuis in de Jan Breydelstraat te Gent


Het huis op de Isabellakaai te Gent


De peperbus - L'echauguette op de Isabellakaai te Gent



R.I.P.

Stichting Jules De Bruycker - Domein Beaupré - 9506 Grimminge - België